Ik doe het loopje van
de dood na.
Vanaf de canapé zie ik
het grofvuil met mijn
leesstrategieën
vertrekken.
Ik zwaai niet.
De ochtend is een
verslinder, zeker,
maar zo tergend traag.
Ik doe het loopje van
de ochtend na.
Ik zak weg. Ik loer.
Vanaf de canapé zie ik
het grofvuil de straat inrijden
en mijn
leesstrategieën, verregend, haast onherkenbaar,
op de stoep
terugzetten.