woensdag 21 september 2011

Naast de pot (aantekeningen in proza): Hoofdstuk 2, waarin Elias Roest de ekster groet, een ongeluk heeft op het toilet en een vrouw in een mantelpakje volgt



Er vliegt een ekster over en Elias denkt: omnivoor. De ekster is een omnivoor; in het voorjaar
rooft
hij de nesten van andere vogels leeg. Wie moedig is durft een onheilsbrenger te zijn, zoals de ekster. De moedigen zijn onheilsbrengers en omivoren, de slappelingen hebben een beperkt dieet en zijn troosters. Ik groet je, mompelt Elias en volgt de vogel, die geruisloos uit het zicht verdwijnt. Dit weekend zal het weekend van de ekster zijn, weet hij en gaat op zoek naar het toilet.


Het is alsof een tl-buis steeds weer geluid maakt, tegensputtert, maar niet wil branden. De vloer is koud. Elias voelt dat zijn bril bij zijn linkerhand ligt, hij pakt het lichte metalen model van de grond. Er mist een glas. Overeind nu, niet treuzelen, handen wassen, naar buiten. Hij staat op en kijkt in de spiegel. Elias Roest. Twee keer zeep nemen, goed laten schuimen. Hij houdt zijn elegante handen (Janine zei: je handen zijn elegant) in de airblade aan de muur. Van de middelste knokkel van zijn rechterhand loopt een dunne, vuurrode striem tot voorbij zijn pols. De airblade brult.


In de ontvangsthal laat Elias niets merken. Zijn hand verbergt hij achter zijn rug of in zijn broekzak. Een schuifdeur suist zacht, een vertrouwd en internationaal geluid. Een vrouw van begin dertig loopt snel van de deur naar de lift. Ze draagt niet al te hoge zwarte hakken van lakleer en een mantelpakje. Kort blond haar. Het weekend van de ekster, denkt Elias en loopt achter haar aan de lift in. 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten