dinsdag 28 juni 2011

Naast de pot (aantekeningen in proza)

Paleontologen


Geschiedschrijving is een oefening in gelatenheid. Al te veel vuur is de motor van de  
melancholie. Voor je het weet sta je midden in de Mediamarkt over die goeie ouwe tijd te mompelen. 
Het is moeilijk om dit te voorkomen. Ik vermoed dat de oorzaak hiervan is gelegen in de opwinding van een ontdekking: zo werkt dat dus! Je hebt een geheim ontrafeld en zal het koesteren. 


Zo'n gevoel van opwinding had ik ruim vier jaar geleden. Ik was toen negentien jaar en schreef gedichten. Wat moest ik doen om te zorgen dat mensen die gedichten gingen lezen? Mark Boog bracht de oplossing. Ik las iets van zijn hand en vond het erg mooi. Ik keek waar Mark Boog werd uitgegeven. Bij Cossee. Ik printte zeven gedichten en deed ze in een enveloppe waarop stond: 


Uitgeverij Cossee, 
Kerkstraat 361
1017 HW Amsterdam

Meer dan een half jaar later kreeg ik antwoord. Ik had talent, vonden ze bij Cossee. Dat kwam door een bepaalde vermenging van het mythologische en het alledaagse. Ik schaam mij nu voor de trots die ik voelde. Ha! Zie je wel. Altijd al gedacht. Maar het was nog niet rijp genoeg. Stuur eerst eens wat naar literaire tijdschriften, was het advies. Er volgden enkele bekende namen. Hollands Maandblad, dat klonk bekend. De Gids, uit de vorige eeuw! De Revisor, dat had iets te maken met een stuk van Jeroen Brouwers en met Frans Kellendonk. Ik voelde een opwinding, want ik ontdekte een onderdeel van het heden en de bijbehorende traditie. Eerst in zo'n blad komen en dan een uitgever vinden; het leek me een duidelijk systeem en het klonk allemaal erg deftig. Als je een bandje had of schilderde leek het me veel ingewikkelder om op te vallen. Pas veel later stuurde ik ook daadwerkelijk iets op naar de bladen. Een geheim is het prettigst als er geen consequenties aan verbonden zijn. 

Ik vraag me af of de tijdschriften vier jaar geleden een andere rol speelden dan nu. Als ik denk aan het verdwijnen van die tijdschriften borrelt het zwarte gal omhoog. Literaire tijdschriften zijn omgeven door romantiek en fetisjisme, gedrenkt in hemelbestormerszweet. Precies waar ik van houd. Dat ze het grote boze internet beter moeten gaan gebruiken lijkt me onvermijdelijk en juist. Hoe het met het papier moet weet ik natuurlijk niet. Ik ben oprecht bang voor de literaire paleontologen. Schopenhauer merkt op in zijn verhandeling over de kunst van het schrijven dat de planken van bibliotheken de dwalingen uit het verleden en de geschriften waarin ze uiteengezet zijn bewaren. In hun tijd blaakten ze van leven en maakten ze veel misbaar. Thans zijn ze verstijfd en versteend. 


4 opmerkingen:

  1. Je ziet een situatie die er niet is, denk ik. Schopenhauer doelde op alle geschriften, niet enkel op de literaire bladen (die hij alleen schuimbekkend las, - een sympathiek trekje van de oude Arthur).

    De literaire bladen zijn weliswaar "verstijfd en versteend", maar toch niet allemaal.
    Het grote probleem is het publieksbereik, maar dat is van alle tijden. Forum, Podium, etc.

    Belangrijk in de huidige discussie is dat "de" papieren bladen (waarvan ik er een mede-bestier, als eenvoudige knecht) met internet een goudmijn in handen hebben, een goudmijn die ze bijna bewust laten voor wat die is.

    Het is de lamlendigheid, die het ergste is. Maar dat was vier jaar geleden ook al het geval, vrees ik.

    BeantwoordenVerwijderen
  2. p.s. ik vind overigens dat papieren bladen niet moeten verdwijnen, maar dit wellicht ten overvloede. Wel moeten ze: zich heroriënteren. Om maar eens een lelijk woord te gebruiken.

    BeantwoordenVerwijderen
  3. Dat was zeker een sympathiek trekje. Bijna alles wat hij niet schreef was slecht. Een goed uitgangspunt.

    Ik vind ook dat de papieren bladen moeten blijven. Maar ik vind het wel de moeite waard om het sentiment dat gepaard gaat met papier met een rijk verleden en een dreigende verdwijning daarvan in kaart te brengen.

    In denk ook dat er in die vier jaar weinig veranderd is. Het internet is al langer van de ketting. Maar het gebruik ervan is zoals ik al zei 'onvermijdelijk en juist'. Hier hangt natuurlijk dat moeilijke vraagstuk van het publieksbereik mee samen. Ik ben het dus met je eens: tijd voor bezinning, om een iets minder lelijk woord te gebruiken (maar nog altijd lelijk genoeg). Hoe de dingen wat minder verstijfd te laten zijn, hoe die paleontologen buiten de deur te houden: dat is toch wel waar het om gaat. Anders zuchten we straks: god ja, De Gids, mooi dat al dat materiaal is opgeslagen. Een monumentje. Maar het moet juist een gebouw zijn waar in geleefd wordt, de idioten over elkaar heen buitelen en hier en daar een bijzonder figuur de boel komt opblazen.

    BeantwoordenVerwijderen
  4. Ter aanvulling het gehele Schopenhauer-citaat (vertaling Hans Driessen):

    'Zoals de verschillende aardlagen de levende wezens uit vervolgen perioden successievelijk bewaren, zo bewaren de planken van de bibliotheken successievelijk de dwalingen uit het verleden en de geschriften waarin ze uiteengezet zijn, die net als die eerste in hun tijd blaakten van leven en veel misbaar maakten, maat thans verstijfd en versteend zijn en alleen nog de aandacht wekken van de literaire paleontologen.'

    Het gaat hier inderdaad over alle geschriften. De vergelijking met levende wezens en fossielen vond ik treffend. Sommige tijdschriften hebben het moeilijk, ze dreigen letterlijk te sterven en weer andere tijdschriften zíjn levend dood: zoals een fossiel slechts nog de onbewegelijke suggestie van leven is. Maar dat was al duidelijk.

    BeantwoordenVerwijderen