woensdag 29 juni 2011

Naast de pot (aantekeningen in proza)

Exit Xerxes


Gister schreef ik over de angst voor literaire paleontologen: literaire tijdschriften moeten vechten om geen fossielen te worden. Dat moesten ze altijd al, maar het ongemak is toegenomen. Meer ongemak is lang niet slecht, je gaat er van zweten en wie weet: de hand in eigen boezem steken.


Schopenhauer dist direct nadat hij over de literaire paleontologen heeft geschreven een oude anekdote op. Volgens Herodotus moest Xerxes huilen bij het overzien van zijn legermacht. Over honderd jaar zouden al die mannen morsdood zijn. Schopenhauer leest de catalogus vol nieuw verschenen boeken met Xerxesogen: wie zou er niet in tranen uitbarsten als hij bedenkt dat niemand die boeken over tien jaar nog zal lezen?


Ik merk dat ik soms met dezelfde ogen naar de literaire bladen kijk. Hoe lang is hun adem, hoe snel wordt alles vergeten? Gaan ze morgen misschien al dood? Je zou er te vroeg droevig van worden en- dat is erger- immobiel. Je zou zelf nog verstijven. Het is zaak dat ik en alle anderen die geest van de zwaarte de deur wijzen. Exit Xerxes. Dat is mijn bescheiden pleidooi.


Afsluiten met een lofzang vind ik een goede gewoonte. Daarom ben ik zojuist naar boven gelopen en heb wat tijdschriften die ik heb bewaard uit de kast getrokken. Want ik koop regelmatig zo'n tijdschrift en ga hier onder enkele aankopen rechtvaardigen. Dat is genoeg, denk ik.
De tijdschriften zijn er zodat ik in 2007 het stuk 'De sleutel' van Paul Claes over Hugo Claus kon lezen. Ze zijn er omdat in De Parelduiker 5 van 2009 wordt geschreven over de vraag wie Hans Boslowits was en over een literair kuuroord in de Pyreneeën. Omdat ik door een nummer van De Gids over epische poëzie Han van der Vegts werk leerde kennen. Omdat het Hollands Maandblad  Vicky Francken publiceert, en Leo Vroman,  maar ook Bas van Putten. Omdat Sofie Gielis David van Reybroucks fictiedebuut bespreekt in een nummer van DWB uit 2008 zoals dat niet in de krant gebeurd (of op internet). Omdat nY meerdere malen Jan H. Mysjkin de ruimte gaf. Ik lees die krengen omdat ik in De Revisor Onno Kosters ontmoette en in De Brakke Hond Charles Ducal. Omdat ik zelf bij de eindredactie van Vooys vreselijk veel heb geleerd en met Emy Koopman en Evelyne van der Neut interviews heb mogen afnemen met respectievelijk David van Reybrouck en Willem-Jan Otten, en in mijn uppie nog met Ellen Deckwitz. Interviews die langer mochten dan in kranten en een andere toon mochten hebben dan op het Alcatraz van de punchline. Dit alles is voor mij genoeg. Meer dan. Weg met Xerxes. En wie een fossiel dreigt te worden moet, zoals altijd, de gewrichten smeren.

1 opmerking: