dinsdag 30 november 2010

Een samenzijn

Zo bloedstollend
dichtbij is zij dat zijn longen
knisperen als verse
ingetrapte sneeuw.
Het is tussen tien en twaalf.
Ver voorbij de bossen gilt een kerk.

Midden in de kamer blijven ze staan
luisteren. Het ruisen is dat van een foetus,
een schelp: uitgestrekte gruwelijkheid
ontvouwt zich als gehoor.

Nog altijd gilt de kerk.
Vanuit de bossen snellen bevrijders toe.

De klok slaat.

maandag 29 november 2010

Onder elkaar

Vandaag zijn we onder elkaar. 

Nog even
treuzelen bij de jassen die
ranzig opengaan en geur uitblazen,
de keuken is het grootste schaakbord.
Elke tik van drinkglas op aanrecht moet
natuurlijk zijn. Het hoofd net iets schuiner, net iets
koeler, heb ik geen roos?

Iedereen is lief en pafferig en
voelt zich heel erg thuis. Daarom gaat dit gedicht over
herkenbare, dagelijkse dingen.




zondag 28 november 2010

Prometheus geeft de planten water

Bij deze een gedicht dat ik schreef toen ik negentien jaar was. Ik herinner mij dat ik na het lezen van poëzie van Lucebert, van T.S. Eliot en- volgens mij- Fernando Pessoa, zelf zoiets wilde. Daarvoor schreef ik al wel gedichten, maar nu moest het anders. Het onderstaande was het resultaat. Janita Monna stuurde mij een brief namens Cossee, waar ik het  gedicht in een overmoedige bui naar toe had gestuurd, waarin ze schreef dat de eerste regels op talent wezen. Ik in de wolken natuurlijk, compleet in beslag genomen door puberale grootheidswaanzin. Monna had ook een wijs advies: blijven schrijven, het moet rijpen.
Hier nu dat bovengenoemde gedicht:


Prometheus geeft de planten water,
elke dag weer water.

De weg naar huis wil steeds zijn voeten voelen,
zelfs de kamers dreinen
blijf een poosje.

Afgelopen zaterdag zei hij (de grond was nat
en onbewerkbaar)

weet je nog die keer toen ik het vuur stal?

zaterdag 27 november 2010

Wachten op Sinterklaas

Wat zullen we doen, wat zullen we ooit
doen-
wat doen we? We wachten kleintje. De stenen luchtplaats met de boom. We wachten.

Het weer is lelijk en de huizen.
Helaas, hij is vandaag verhinderd, kan niet komen.
De koffiegeur is lelijk, de zalvende moeder en het kind.

Helaas, hij is vandaag verhinderd en kan niet komen.

donderdag 25 november 2010

woensdag 24 november 2010

Verhuizing

Onder het inmiddels ademloze raam wachtte – ik wist het zeker –
de wetenschap als een mond.
Ieder jaar scheen het huis onopgemerkt een aantal centimeter in die
richting te bewegen. Het bestek rinkelde niet. 
Toch wandelden de stenen
of gleden wij weg. Daarbij, het was geluidloos in de kieren van iedere
verblikte, schaamrode verjaardag.
                                                    Achter de kreten als uitschietende naalden, onder de overhellende taart,
                                                   naast mij op de lege bank.

In het jaar dat niet van ons was, in het jaar Onzes Heeren 1996 zei mijn moeder; ‘nu is het uit’,
en het huis bewoog niet meer.
Het bestek liet niet de minste rinkel horen.
De wetenschap lag als een stille, 
blauwende hond op de dorpel. 

dinsdag 23 november 2010

O toverbos, o terugkeer


Ter provocatie neemt de lucht
een scherpblauwe kleur aan,
warme roest kringelt.

Al drie keer trok ik door het toverbos zonder
iets opmerkelijks te zien.

Inmiddels branden industrieën in een onbekende koelte,
pijpen seinen rood en rond
een koe staat aanzichtloos
het weiland. 

zondag 21 november 2010

Barnard

Pas schreef ik nog over het eerbetoon van Ingmar Heytze (tijdens de bundelpresentatie van Alexis de Roode) aan de oudste dichter van Utrecht, aan Willem Barnard.
Nu hij is overleden moet ik denken aan de bijzondere uitwerking die zijn naam op mij had als ik vroeger tijdens de kerkdiensten door het liedboek dwaalde. Nijhoff stond er ook in, in dat liedboek. 'Ik wil van God als van mijn Herder spreken', schreef deze, niet: 'de Heer ís mijn herder'. Barnard was ook zo'n voorname man uit dat boek; krachtige, sobere teksten: een stevige troon onder Gods achterste.
Heel wat beter dan het al te dichterlijke gewauwel van Huub O., dat zingt rot, als je het mij vraagt (nu kan ik niet zingen en groeide ik op in de roos van de Biblebelt, Goeree-Overflakkee).

Als van der Graft schreef hij zijn beste werk, maar ik wil hier graag herinneren aan zijn bijdrage aan bovengenoemd liedboek. Waar God was, was voor mij Barnard. Nu ik niet meer in een God geloof, vallen veel van de gezangen waarop Hij troonde ook weg. Maar niet allemaal. In het Liedboek voor de Kerken staan 76 gezangen van de oude rot, hier bedoel ik Barnard. Ik denk vooral aan 'Een mens te zijn op aarde', het tweede couplet. Tekst: W. Barnard dus (u mag meezingen).

'Een mens te zijn op aarde
in deze wereldtijd,
is komen uit het water
en staan in de woestijn,
geen god onder de goden,
geen engel en geen dier,
een levende, een dode,
een mens in wind en vuur.'

Gedachte aan Dries


Toen het geheel der SUIKERVERVAARDIGING aan onderzoek werd onderworpen, kroop een mistig licht behaagziek door de struiken.

En iemand dacht: ‘Dries van Agt’.

vrijdag 19 november 2010

Troostlied

Meneer de Reuver is tijdens kantooruren op
kantoor te bereiken.

's Avonds zet zijn vrouw hem op een stoel en praat tegen hem

donderdag 18 november 2010

Over het Geestige in de Liefde

Niets dan de aanwezigheid van mijn lichaam
naast de aanwezigheid van jouw lichaam
heb ik gewild.

Misschien verwachtte je didactiek, of een ontzettend stille avond in een park
dat zeer geschikt is voor allerlei dieps, en ontucht.
Maar dat kwam niet want
ik weet nooit iets te bedenken

(ik bedoel: alles is er gewoon).

Heel misschien- en dat is niet te hopen- wachtte je op de
geest.
Ik zal het nog één keer uitdrukken:         

de vogel Gods is van vogel
de vogel van God is van veer en van fleisch

het lichaam herpakt zich vernieuwt zich-
blind
   de rest is een grap

woensdag 17 november 2010

Substantie van de weemoed

Een taaie schil herinneringen, nooit geheel van de kern te scheiden. Die kern is het holle geluk, dat wil zeggen: nog niet weten wat er allemaal zal komen.

dinsdag 16 november 2010

Vijfde gedicht uit Galicië(waarin Jakob de nacht ziet)

Voor Blondie


Pedrouzo-Santiago

Ook heilige steden hebben
voorsteden. Wie verlangt naar San Lorenzo?
Er zijn cafés en fabrieken daar, maar wie wonen
er?

De KATHEDRAAL: uitbundig aan het rotten
( Hug the Apostle! See his remains!)
         het plein.

Bedekt met schelpen spoelt Jakob aan land. Hij wandelt door het historisch
centrum en ziet een jongen met sluik haar
gitaar spelen, een man in zilveren pak roerloos langs de straatkant staan,
kreeften comateus ronddobberen in een
vitrine.
Hij staart naar mensen met
tassen en stokken en blackberry bolds.
                                dan wordt de hemel als een boekrol toegesloten. Jakob staat, midden in openvloeiende nacht.
Daar is het ingewand van de nacht.

Vanaf de laatste kaap glijdt een lied van
verdwijnen over de stad.

Daar is het binnenstebuiten van de nacht.

maandag 15 november 2010

Vierde gedicht uit Galicië

Arzua-Pedrouzo

We lopen een tocht waarin we
niet geloven. Een zwarte regen wil naar
zee (die niet vol raakt, maar slikt zonder te kauwen,
zoals het toerisme duizenden per jaar eet).
Het is moeilijk te zeggen hoe
moe alles is.

zaterdag 13 november 2010

Derde gedicht uit Galicië

Palas de Rei- Arzua

In Mellide is het markt. Er hangen
hele varkens (wil je op de foto met het
vlees?) en in een bar staan oude
hompen zwijgend op elkaar gedrukt, ze drinken op wat was
want dit vlees is hun heden.
Dan is er industrie.
Een Spaans Brabant zover het oog reikt en dan opnieuw- God
lof- de camino en het meisje met de tas dat
naast mij loopt en soms
glimlacht.

Arzua. Ar    zu    a
blijf waar je bent (in de verte),
ga daar niet weg.                        Doem niet op.
De Eucalyptusbomen gonzen en laten hun schors in
lappen hangen.

Niets doet nog denken aan Arzua.

vrijdag 12 november 2010

Tweede gedicht uit Galicië



Portomarin-Palas de Rei


'Na 400 meter bereikt u het gehucht zus en zo', en dat is dan ook
het geval ( het is een geluk dat er gidsen over onbedorven plaatsen
worden geschreven. Wie zou ze anders kennen?)

Eenmaal in zus, of in zo, trekt de mist op en begint een koe
noodkreten uit te stoten, stampend in een onzichtbare stal.
                  Er is een kerk die steeds ronder wordt, maar niet vergaat.
's Avonds is de paus- met schelp op zijn gewaad- in
Santiago en op televisie.
De Spaanse nieuwslezeres is een lekker ding. Het volgende bericht: ze vonden
resten van iets,
in ieder geval lijken.

donderdag 11 november 2010

Eerste gedicht uit Galicië

Wij (Blondie Steinbusch en ik) zijn terug uit Santiago. 
Elke dag schreef ik een gedicht over de afgelegde etappe van de 'Camino'. Vanaf vandaag dus steeds een gedicht over een deel van die reis. 

Sarria-Portomarìn

Kaalgevreten door mist:
het land. Dit is Gallicïe niet, dit is een
uur, nog een en de kont van de hori-
zon.
November is vooralsnog droog bot.

En de vrouwtjes bewonen hun huisjes met gevoel voor decorum en
tijd (maar dat spreekt voor zich)

Jezus is een dode. Jezus is een roodgloeiende altijd
flakkerende dode. Het was beter voor hem geweest om oud en mild als een
extra klontje in een zwarte geur te verdwijnen, maar hij moest
sterven en zovelen na hem.



dinsdag 2 november 2010

Eindhoven Airport, toeristische overpeinzingen

* Luchthavencatechismus 
Waartoe zijn wij hier op aarde?
Antwoord: om onszelf te bedriegen en taxfree te winkelen

* Topografie
In het Santiago waar in heen wil, kan ik niet komen, tenzij ik thuis blijf.
In het Santiago waar ik geweest wil zijn, arriveer ik eenmaal thuisgekomen pas.
Ergens daartussen ligt, vermoed ik, Santiago.

* Elke bestemming is een hardvochtige hoer,
of tenminste een onverschillige minnares.
De reiziger kan haar liefhebben, haar willen trouwen; maar zij werkt hem af,
steekt een peuk op en denkt aan vroeger.

Pelgrimage

Morgen ga ik op pelgrimage. Samen met Blondie, alias L. C. Steinbusch, vlieg ik naar het verre, nog net niet afgekoelde Spanje, om daar te lopen. Vijf dagen. Naar Santiago natuurlijk, een tocht die- zo vertelde iemand mij- door 180.000 mensen per jaar wordt ondernomen.
Ik verwacht afgesleten schoenen, goedkoop eten en onvermijdelijke romantiek. Geen openbaringen, misschien troost. Vooruit dan maar, tot slot dit pelgrimslied:

Van zwakheid tot weekheid steeds voort-
gaand door platgelopen maar legendarisch
land, zo zal het wel zijn.
Zonder vertroosting van stok, staf, zij die over ons zijn gesteld.
Vreemdeling en bijwoner; je kent het liedje.
Laat ons opgaan,
als sintels aan een heuvelzoom, nog net gezien door een tegen zijn huis geleunde
man die zich opnieuw afvraagt
wat die jongens en meisjes toch rondsjouwen
met die gigantische tassen.

maandag 1 november 2010

Bundelpresentatie Alexis de Roode

Gisteravond stond ik in pij achter museum Speelklok en droeg voor. De bundelpresentatie van Alexis de Roode
in het museum was mooi: een groot orgel speelde de dodendans, Alexis en Gina walsten door de zaal, Simon Mulder droeg een indrukwekkende hoed.

De fakkeltocht naar het museum, waarvan mijn voordracht een onderdeel was, was een wandeling door steegjes en sloppen. Bij het huis van de oudste dichter van Utrecht, Willem Barnard, bleven we staan. Ingmar Heytze droeg een gedicht voor over Barnard, a.k.a. Guillaume van der Graft. De oude bard keek- zo kwam het mij voor- als vanachter een dik, maar doorzichtig vlies naar de mensen aan de andere kant van het raam. Fier zat hij op zijn stoel, achter een tafel. Het was een eerbetoon, het was goed en ontroerend, maar toch kon ik me niet aan het idee onttrekken dat Barnard in een vitrine zat, helverlicht en veraf. Ik kon het makkelijk vergeten en dacht tijdens Alexis' voordracht van zijn sterke, nieuwe gedichten over tijd aan hem, Utrechts oudste.

Morgen post ik de definitieve versie van 'Danse Macabre', het gedicht dat ik speciaal voor het afgelopen weekend schreef en ook heb voorgedragen. Tot dan, veel kracht en volharding (eer je vader en moeder, kreng).