Bij deze een gedicht dat ik schreef toen ik negentien jaar was. Ik herinner mij dat ik na het lezen van poëzie van Lucebert, van T.S. Eliot en- volgens mij- Fernando Pessoa, zelf zoiets wilde. Daarvoor schreef ik al wel gedichten, maar nu moest het anders. Het onderstaande was het resultaat. Janita Monna stuurde mij een brief namens Cossee, waar ik het gedicht in een overmoedige bui naar toe had gestuurd, waarin ze schreef dat de eerste regels op talent wezen. Ik in de wolken natuurlijk, compleet in beslag genomen door puberale grootheidswaanzin. Monna had ook een wijs advies: blijven schrijven, het moet rijpen.
Hier nu dat bovengenoemde gedicht:
Prometheus geeft de planten water,
elke dag weer water.
De weg naar huis wil steeds zijn voeten voelen,
zelfs de kamers dreinen
blijf een poosje.
Afgelopen zaterdag zei hij (de grond was nat
en onbewerkbaar)
weet je nog die keer toen ik het vuur stal?
Geen opmerkingen:
Een reactie posten